top of page

Vroegmoderne lijkschouwingsrapporten als historische bron

Naast verhoren van getuigen en verdachten, die centraal staan bij Getuigenissen, bevatten de archieven van vroegmoderne criminele rechtbanken ook vele andere interessante bronnentypes. Een bijzonder voorbeeld zijn de rapporten die werden opgesteld door de diverse categorieën van experten, zoals geneesheren, vroedvrouwen, landmeters, schoolmeesters, enz. die door de gerechtelijke autoriteiten werden geconsulteerd in strafzaken. Op het online platform van Getuigenissen zal je bijvoorbeeld af en toe verslagen van chirurgijns vinden met betrekking tot de ernst van verwondingen. In deze blog zal de aandacht uitgaan naar vroegmoderne lijkschouwingsrapporten uit Gent, maar ook voor andere regio's zijn gelijkaardige documenten bewaard gebleven.


De consultatie van medische experten in strafzaken was in de 18de eeuw al lang geen nieuwigheid meer. Al sinds de late 13de eeuw deden rechters in Zuid-Frankrijk en Noord-Italië een beroep op medische professionals (geneesheren, chirurgijns, vroedvrouwen en apothekers) om onder andere zwangerschappen vast te stellen en de ernst van verwondingen na te gaan, maar ook om de lichamen van personen die in verdachte omstandigheden waren overleden te onderzoeken. In 1589 maakte Filips II het verrichten van een lijkschouwing of “aenschauw” verplicht telkens zich binnen de Zuidelijke Nederlanden een (potentiële) moord of doodslag had voorgedaan. In 1626 bepaalde de Raad van Vlaanderen, de voornaamste vorstelijke justitieraad binnen het graafschap Vlaanderen, dat deze lijkschouwingen uitgevoerd moesten worden door “een ofte twee gezworene Chirurgyns, behoorlick gheadmitteert, ende by Wette geapprobeert”.


Deze wetgevende bepalingen werden vrij goed opgevolgd. Zo begonnen de Gentse schepenen van de Keure met het aanleggen van een reeks registers waarin nauwkeurig de verslagen van de lijkschouwingen, die door de stadschirurgijns en -geneesheren werden uitgevoerd op eenieder die binnen de stad op verdachte wijze om het leven kwam, werden bijgehouden. Deze registers, die - met enkele kleine lacunes - bewaard zijn gebleven voor de periode 1588-1796, vormen een uiterst waardevolle bron voor de studie van doodsoorzaken en criminaliteit in de grootste stad van het graafschap. Zodra de schepenen op de hoogte werden gesteld van een verdacht overlijden, begaven een aantal schepen-commissarissen (doorgaans twee) zich samen met de hoog- of onderbaljuw, een secretaris en één of meerdere experten naar de plaats van het onheil om het “aenschauw” uit te voeren.


De vroegste lijkschouwingsrapporten beperkten zich doorgaans tot een vrij summiere beschrijving van de op het lichaam aangetroffen verwondingen op basis van een (meestal) uitsluitend uitwendig onderzoek. In de loop van de 17de en 18de eeuw werden de rapporten echter steeds uitvoeriger en gedetailleerder. De experten gingen steeds vaker lichamen openen en etaleerden hun toegenomen kennis van de menselijke anatomie. Zo onderzochten twee universitair geschoolde geneesheren en twee chirurgijns in 1743 het lichaam van de Nederlandse soldaat Joannes Geeraert Van Oppens, die in een zwaardduel het onderspit had moeten delven tegen een collega:


Ten voornoemden daeghe, presentie ende plaetse hebben de twee onderschreven doctoren in de medecijnen ende twee gheswoorne chirurgijns ten pensioene anschaut het doodt licham van Joannes Geeraert Van Oppens, soldaet gheweest inden dienst vande Heeren Staten Generael vande Vereenighde Nederlanden, ende in het selve bevonden eene penetrante wonde tusschen de sevenste ende achtste waere ribbe vande slincke sijde, ter breede van eenen dweerschen vinger, ende naer oplichtinghe vande ghemeene deckselen ende opheffinghe van het os sternum [borstbeen] ende de ribben, bevonden de selve wonde penetrerende het diapragma tot inde substantie vande milte, ghecauseert door een scherp stekende instrument, waer uijt ghevolght is eene cleyne hemorogie, uijt al het welcke oordeelen wij ghevolght te sijn de doodt. Actum ut supra, onderteeckent Philippe Van Breugel, P. F. De Somer, A. De Nobele, M. Neerynck.


Daarnaast vertellen de Gentse lijkschouwingsrapporten ons ook heel wat over accidentele overlijdens. Zo eisten de vele waterlopen in de stad jaarlijks een grote tol aan mensenlevens. In 1743, het jaar waarin Joannes Geeraert Van Oppens ongelukkigerwijs aan zijn einde kwam, werden op diverse plaatsen in de stad de verdronken lichamen van maar liefst zeven personen (op een totaal van zeventien lijkschouwingen) aangetroffen, waaronder dat van de vijfenzestigjarige weduwe Barbara Van Boven:


Ten voornoemden dage ende presentie alsvooren is anschaut het doodt licham van joffrauwe Barbara Van Boven, weduwe van sieur Jan De Schamp, audt ontrent de vijfentsestigh jaeren, ghewoont hebbende int Inghelantgat, ghelegen hebbende teghen het waeter achter de Burghstraete t’eijnden het straetjen teghen het huijs vanden Baronne van Nevel, ende is bevonden int waeter te wesen ghesuffoqueert. Actum ut supra, A. De Nobele, M. Neeryck.


Desondanks hebben vroegmoderne lijkschouwingsrapporten wel degelijk enkele nadelen als historische bron. Zo hadden de Gentse stadschirurgijns en stadsgeneesheren een opvatting van wat nu precies als een valide doodsoorzaak kon worden beschouwd die duidelijk afweek van de standaarden in de hedendaagse forensische geneeskunde. Ten eerste wilden vroegmoderne lijkschouwers vooral weten of een overlijden al dan niet gewelddadig was. Vervolgens probeerden ze na te gaan of de wonden in kwestie absoluut dodelijk waren of slechts dodelijk waren geworden ten gevolge van verwaarlozing door het slachtoffer zelf, of omwille van de incompetentie van de geneesheren/chirurgijns die hem of haar hadden behandeld. In dit geval kon de verdachte immers enkel voor opzettelijke slagen en verwondingen worden vervolgd, en niet voor moord of doodslag. Bij niet-gewelddadige overlijdens was de precieze doodsoorzaak echter van minder belang. Daarom treffen we in de Gentse lijkschouwingsrapporten sporadisch verwijzingen aan naar personen die waren gestorven ten gevolge van “armoede”, “miserie”, een “forcering van inwendige bloedvaten”, of gewoon “een inwendige ziekte”.


Ondanks deze tekortkomingen blijven lijkschouwingsrapporten zeer waardevolle bronnen voor de studie van de interactie tussen criminaliteit, strafrecht en geneeskunde in de vroegmoderne periode. Ik hoop dan ook dat de Brugse “schouwboeken”, die bewaard zijn gebleven voor de periode 1554-1770, in de toekomst op minstens evenveel aandacht zullen mogen rekenen als hun Gentse tegenhangers.


Kevin Dekoster (doctoraatsstudent, Universiteit Gent)


Afbeelding:

- Anonieme meester, De anatomische les (detail, 1679), Musea Brugge, www.lukasweb.be – Art in Flanders.


Bronnen:

- Tweeden deel vanden placcaert-boeck inhoudende diverse ordonnantien, edicten, ende placcaerten vande Konincklycke Maiesteyten ende haere deurluchtighe Hoogheden Graven van Vlaendren, mitsgaeders van heurliederen provincialen raede aldaer. Antwerpen: Hendrik Aertssens, 1662.

- Stadsarchief Gent, Oud Archief, reeks 218, nummers 1-8: registers van lijkschouwingsrapporten 1588-1796.

- Stadsarchief Gent, Oud Archief, reeks 213, nummer 188: processtukken 1738-1745.


Literatuur:

- Butler, Sara M. Forensic medicine and death investigation in medieval England. New York: Routledge, 2014.

- Dekoster, Kevin. “The legal foundations of post-mortem examinations in early modern Flanders. Princely legislation, custom, doctrine and judicial practice​." Tijdschrift voor Rechtsgeschiedenis 87, nr. 1-2 (2019): 128-161.

- De Renzi, Silvia. “Medical expertise, bodies, and the law in early modern courts.” Isis 98, nr. 2 (2007): 315-322.

- Hallema, Anne. “Ontwikkelingsgang van de lijkschouwingsrapporten te Amsterdam, voornamelijk in de tweede helft van de 16e eeuw.” Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde 107, nr. 2 (1963): 1922-30.

- Watson, Katherine. Forensic medicine in Western society. A history. New York: Routledge, 2011.

bottom of page