top of page

Tijdsbeleving in achttiende-eeuws Brugge: een nieuwe blik op getuigenverhoren?

De voorbije maanden toonden we op onze website de eerste onderzoeksresultaten die voortvloeiden uit de resultaten van het deelproject Getuigenissen Brugge. Sinds dit voorjaar zijn de teksten bovendien integraal raadpleegbaar op onze website. Een ware goudmijn voor historisch onderzoek, ook voor studenten Geschiedenis in spe. Dit jaar zijn verschillende aspirant-historici met het tekstcorpus aan de slag gegaan voor hun bachelor- of masterproef (de vroegere licentiaatsverhandeling) en ook vorig academiejaar maakten enkele studenten dankbaar gebruik van het vele harde werk van onze vrijwilligers. Onder hen Wannes Depoortere, die deze zomer ook als jobstudent voor Getuigenissen werkte. Hij herwerkte in onderstaande blogpost een stukje van zijn onderzoek over tijdsbeleving in achttiende-eeuws Brugge.


***


De getuigenverhoren van het Getuigenissenproject leveren soms onverwachte schatten op. In het kader van mijn bachelorproef tijdens het academiejaar 2021-2022 onder begeleiding van prof. Wouter Ryckbosch nam ik, aan de hand van achttiende-eeuwse getuigenverhoren van de Brugse schepenbank, de tijdsbeleving van de vroegmoderne Bruggeling onder de loep. Een korte schets van de bachelorproef, en vooral de (unieke) inbedding van de getuigenverhoren in een ‘nieuw’ historisch verhaal komen hieronder aan bod.


1. Tijdsbeleving: de ontluiking van een tijd?


Hoe beleefde de vroegmoderne mens de ‘tijd’? Het is een complexe vraag, die een al even complexe (historische) benadering verdient. Een welbekende, en al even gecontesteerde these luidt dat de tijdsbeleving van de vroegmoderne mens drastisch veranderde door de intrede van de Industriële Revolutie aan het einde van de achttiende eeuw: van een ‘primitief’, door de natuur bepaalde omgang met de tijd werd de omslag gemaakt naar een ‘modern’ tijdsbesef, dat werd aangestuurd door (onder meer) een veranderend arbeidsregime. Deze invloedrijke these werd door Edward Thompson – de ‘grondlegger’ van het tijdsdebat – in zijn invloedrijk artikel Time, Work-Discipline and Industrial Capitalism verder uitgewerkt. Volgens Thompson kon de (laat-)vroegmoderne mens nauwelijks prat gaan op een ontwikkeld tijdsbesef en was hij onderworpen aan de tijd. De afgelopen decennia is deze invloedrijke stelling door historici verder onder de loep genomen, waarbij steeds meer bevindingen erop lijken te wijzen dat de vroegmoderne mens wel degelijk over een ontwikkeld tijdsbewustzijn beschikte. Historici als Glennie & Thrift, Mark Hailwood & Gerrit Verhoeven wezen reeds op een ‘long durée’- tijdsbesef, waarbij een bruuske omschakeling wordt genuanceerd. Anders dan Thompsons hypothese komt langzaam de stelling bovendrijven van een tijdsbewuste, vroegmoderne mens die – hoewel er een gedeelde consensus is van een zekere tijdsomslag in de achttiende eeuw – doorheen de eeuwen de cijfers van de klok en het ritme van de natuur naast zich liet lopen. Desondanks dient verder onderzoek zich aan om de ‘vergeten tijd’ verder te ontdekken. Ook voor ‘onze’ contreien is dit het geval.


2. ’Omtrent den tijdt’: het gebruik van getuigenverhoren voor tijdsonderzoek


Dat vroegmoderne procesdossiers als een (sociale) goudmijn voor de geschiedenis kunnen dienen, is voor menig sociaalhistoricus een feit. De methodologische spanwijdte van de getuigenverhoren is immers zeer breed, getuige haar ‘invloed’ binnen de strafrechtelijke en/of juridische historiografie. Haar relevantie als bron voor onderzoek naar vroegmodern tijdsbewustzijn is echter nog grotendeels een onontgonnen praktijk, die slechts recent aan (enig) belang heeft gewonnen.

Hendrik Numan, 'Man leert een jongen en een meisje klokkijken op een staande klok', 1746-1788, Rijksmuseum Amsterdam

Ook binnen de ‘Belgische’ historiografie is haar opgang nog ontwakende. Als vaandeldrager van het historisch tijdsdebat kan Gerrit Verhoeven, historicus aan de UAntwerpen, met recht en rede de ‘bezieler’ van de geschiedenis van tijdsbesteding- en bewustzijn in de vroegmoderne Nederlanden worden genoemd . Baanbrekend was zijn werk, samen met Bruno Blondé, naar het tijdsbewustzijn van de vroegmoderne Antwerpenaar. Aan de hand van getuigenverhoren van de Antwerpse vierschaar trachtten de auteurs het tijdsbewustzijn van de Antwerpenaar, in verschillende sociale lagen, doorheen de vroegmoderne periode te achterhalen. De inbreng van getuigenverhoren in het tijdsdebat mocht dan wel niet nieuw zijn, – onder meer de Duitse historicus Hans Joachim Voth maakte in zijn onderzoek eerder gebruik van getuigenverhoren van de Old Bailey, een Engelse criminele rechtbank – toch was die inbreng tot dan eerder marginaal te noemen.


Ondanks Verhoevens inspanningen blijft verder onderzoek naar vroegmodern tijdsbewustzijn in de Zuidelijke Nederlanden tot op heden een wazige vlek op de historiografische kaart. Diverse factoren spelen hierbij een rol: enerzijds is er de fluïde betekenis van het begrip ‘tijdsbeleving’: van een duidelijke, afgebakende definitie is geen sprake, waardoor de complexe relatie die de mens heeft tegenover de tijd ook voor historisch onderzoek het nodige zand in de machine kan strooien. Ook de bronproblematiek speelt een rol: Zo is er de gelimiteerde omvang van de beschikbare getuigenverhoren – waarbij de bewaring een cruciale rol speelt –, de systematische ondervertegenwoordiging van (vaak onderbelichte) sociale groepen, een ‘opgelegd tijdsbesef’ in de getuigenverhoren door de ondervrager(s) van dienst, enz… Ook merkt Verhoeven op dat getuigenverhoren niet altijd toelaten om de ‘diepe lagen’ van het tijdsbewustzijn bloot te leggen, maar dat ze eerder blijven hangen in een informatief kader.


3. Tijdsbeleving in het achttiende-eeuws Brugge


Op de website van Getuigenissen maakte ik gebruik van de achttiende-eeuwse gedigitaliseerde getuigenverhoren van de Brugse Schepenbank. Die bestaan tot op heden uit 1110 gedigitaliseerde getuigenverhoren, die zowel in het Frans als in het Nederlands zijn opgesteld . Hun datering situeert zich van 1709 tot 1790, hoewel vooral de beginfase van de achttiende eeuw naar voren komt in mijn bachelorproef.


Van de economische hoogconjunctuur die Brugge haar gouden jaren had bezorgd, was in de achttiende eeuw weinig meer van over. Een toenemende (stedelijke) ongelijkheid en onverminderde armoede zouden hand in hand gegaan zijn met een sociale achteruitgang van de socio-professionele middengroepen. Aan het begin van de eeuw telde de stad zo’n 35000 inwoners, wat het tot een middelgrote stad in de achttiende-eeuwse Zuidelijke Nederlanden maakte. Van een verregaand (of zelfs maar een aanzet tot een) industrialiseringsproces was in het toenmalige Brugge amper sprake.


Hoe beleefde de vroegmoderne Bruggeling op de rand van de industrialisering de fragiliteit (of juist de kracht) van de (klok)tijd? Behoorlijk scherp, zo leren de eerste resultaten. In maar liefst 337 getuigenissen kwam de tijdsaanduiding heuren naar voren, vaak gevolgd door een specifiek uur. Niet zelden werd er ook gebruik gemaakt van een scherpere tijdsaanduiding: zo wist de 48-jarige gevangene Jacques L’Orfevre nog exact dat hij in de ochtend van 22 augustus 1710 om ‘’t quart voor den 11 ure’ in zijn kamer aanwezig was toen hij Guilliame Heijns, een collega-gevangene, zag vertrekken. Niet veel later werd deze laatste dood teruggevonden, wat erop wijst dat het uur dat L’Orfevre zich voor de geest wist te halen er alle belang bij had accuraat te zijn. Dergelijke precieze tijdsaanduidingen vormden dus geen uitzondering binnen de achttiende-eeuwse getuigenverhoren van de Brugse schepenbank. Desondanks lijken ook natuurlijke tijdsaanduidingen nog steeds in zwang te zijn in het achttiende-eeuwse Brugge. Ze duiken in 63 bestudeerde getuigenverhoren op, waaronder ook in de aantekeningen die de schepenen maakten. Het geval van de schepenen Adornes en Raversenaij - die bij het optekenen van de getuigenis van Mattijs Vergelaere het volgende neerpenden: Actum den 22 juny naer noene (..) - was geen uitzondering. Een andere opvallende bemerking uit de bestudeerde getuigenverhoren is deze van het ‘gehoor’. De Britse historicus Hailwood stelde ook dat voor de zestiende/zeventiende-eeuwse tijdgenoot de tijd voornamelijk werd ‘gehoord’, en niet gezien, hetgeen hij verbindt met een sterke fysieke en zintuigelijke observatie.

Jan Beerblock 'De Markt te Brugge', 1759-1806, Musea Brugge/Prentenkabinet

Hoe zat dit voor de achttiende-eeuwse Bruggeling? ‘Hoorde’ hij de tijd? De vermelding van Jos Thierens als klokkenluider van de Sint-Annakerk is een aanwijzing, maar slechts in drie getuigenissen wordt er enige toespeling op een klokaflezing gemaakt. Het blijft dus maar de vraag in hoeverre de Bruggeling veel ophad met de klok als maatstaf voor zijn tijdsbesef.


In het onderzoek van Verhoeven & Blondé komt de aandacht voor de ‘kleine man’ naar voren, een benadering waartoe de Brugse getuigenverhoren zich eveneens lenen. Zoals Andy Wood reeds stelde, dient deze laatste niet gedegradeerd te worden tot een onwetend, tijdloos sujet, maar is hij een erg tijdsbewust wezen. In de Brugse getuigenverhoren is de sociale poel evenals breed, hoewel het ontbreken van leeftijd, beroep en woonplaats van heel wat getuigen het niet altijd toelaten een gedegen representatie van de Brugse bevolking te krijgen. Desondanks kan toch gesteld worden dat het tijdsbewustzijn van de achttiende-eeuwse Bruggeling behoorlijk accuraat en precies was, zo blijkt uit de vaak scherpe tijdsaanduidingen in de getuigenverklaringen.


4. Een tijd voor morgen?


Vooralsnog concenteerde het historisch onderzoek omtrent tijdsbeleving zich grosso modo op het vroegmoderne Engeland, dat met haar bloeiende economie op het einde van de achttiende eeuw voor een heuse tijdsomwenteling zou hebben gezorgd. Nieuw en breder onderzoek is echter in opkomst, waarbij zowel de Zuidelijke Nederlanden als het laat-achttiende-eeuwse Frankrijk de revue passeren. Het is nog te vroeg om te zeggen dat het tijdsbelevingsdebat een ‘hippe’ historische plaats op de historiografische piramide heeft verworven, maar vast staat dat het genre de laatste decennia aan populariteit heeft gewonnen. Het is maar de vraag in hoeverre haar maatschappelijke relevantie hierbij een rol speelt


Als aanvulling op het gebruik van getuigenverhoren kunnen (boedel)inventarissen een belangrijk rol spelen, om als materiële aanvulling te dienen op het eerder ‘mentale’ onderzoek dat via de getuigenverhoren wordt verricht. De narratieve kant die de getuigenverhoren openbaren, kunnen zo gecombineerd worden met materiële informatie over de beleving van de tijd van de laat-vroegmoderne stedeling. Verder onderzoek naar tijdsbeleving kan zo nieuwe deuren openen, die een meer complex en genuanceerd beeld kunnen aanreiken van het tijdsbesef van de vroegmoderne (stedelijke) mens. Specifiek voor Brugge kunnen ook de negentiende-eeuwse teksten van de correctionele rechtbank worden aangewend voor historisch onderzoek naar tijdsbeleving in het (pre)-industriële Brugge. Kortom: over de tijdsbeleving van de Bruggeling in het verleden is het laatste woord nog niet geschreven!


Bronnen: Rijksarchief Brugge, TBO 119, nr. 693


Beknopte literatuurlijst


Bruno Blondé en Gerrit Verhoeven, ‘Against the clock: time awareness in early modern Antwerp, 1585-1789’, Continuity & Change, 28 (2), 2013, 213-244.


Mark Hailwood, ‘Time & work in rural England, 1500-1700’, Past and Present, 2020, 87-121.


Wouter Ryckbosch, ‘Vroegmoderne economische ontwikkeling en sociale repercussies in de Zuidelijke Nederlanden: Nijvel in de achttiende eeuw’, Tijdschrift voor Sociale en Economische Geschiedenis, 7 (3), 2010, 26-56.


Gerrit Verhoeven, ‘Clockwise? Timekeeping in London in the Long Eighteenth Century (1724-1825)’, Cultural and Social History, 17 (4), 2020, 1-20.


Hans Joachim Voth, Time and work in England (1750-1830), Oxford, 2000.


Andy Wood, ‘Popular Senses of Time and Place in Tudor and Stuart England’, Insights, 6 (3), 2013, 2-11.

bottom of page