top of page

Over mestrapers en jonkheren

Het Getuigenissenproject heeft sinds de opstart in 2019 enkele gedaanteverwisselingen ondergaan. Met dank aan de vele mensen die ons sindsdien geholpen hebben, zijn we erin geslaagd om reeds enkele duizenden getuigenverklaringen te digitaliseren. Dat werk is nog niet afgerond: nieuwe teksten verschuinen nog op onze diverse platformen en daar zullen de komende weken nog nieuwe plaatsen en periodes aan toegevoegd worden. Daarnaast slaagden we er ook in om met behulp van de ingevoerde transcripties AI-modellen te bouwen waarmee we de vele, nagenoeg onontgonnen meters archiefmateriaal van de 18de- en 19de-eeuwse rechtbanken in onze regio kunnen ontsluiten.


De digitale collectie teksten die op deze manier ontstaat, beschikt over vele troeven en zal tijdens de komende jaren voor heel wat onderzoeksprojecten het startpunt vormen. Eén van de belangrijkste redenen waarom deze teksten historisch interessant zijn, is omdat ze een breed spectrum aan getuigen aan het woord laten. Waarover de teksten handelen is soms van minder groot belang dan wie ze aan het woord laten.


Neem nu de getuigenverhoren uit de Brugse schepenbank die in mei 1759 opgeschreven werden. Op een zondag was jonkheer Louis Judocus Delavilette na een verblijf in Blankenberge terug thuis gekomen. Delavilette was niet zomaar iemand, maar de zoon van een schepen van het Brugse Vrije: een edelman uit een familie met aanzienlijk aanzien en macht. Thuis aangekomen trof hij zijn echtgenote en dienstmeid enigszins bedremmeld aan, en vernam hij dat zijn zilveren porte-manchette en kaarssnuiter verdwenen waren. De avond voordien hadden ze zoals gebruikelijk op de tafel van de eetkamer gelegen, maar bij het aanbreken van de ochtend bleken ze verdwenen. Beide vrouwen hadden intussen reeds rondvraag gedaan bij de zilversmeden in de stad, doch zonder resultaat.


Na de speurtocht verder te hebben gezet, kwam Delavilette tot de conclusie dat de diefstal uitgevoerd moest zijn door iemand die goed vertrouwd was met het huis en de gewoontes die er heersten. De dief was over de muur van de tuin geklommen en kroop vervolgens door het raam van de eetkamer. Dit raam had eigenlijk op slot moeten zitten met een ijzeren staafje, maar iemand was dit blijkbaar vergeten. Hoewel er ook een gouden horloge aan de schouw hing en de buffetkast uitpuilde van het zilverwerk, had de dief enkel de voorwerpen op de eettafel meegenomen.


Illustratie van man die een kaars snuit, uit Luyken, Jan. Het leerzaam huisraad, vertoond in vyftig konstige figuuren, met godlyke spreuken en stichtelyke verzen: Pieter Arentsz. II (wed.) en Cornelis van der Sys, 1711, p. 50. Rijksmuseum: http://hdl.handle.net/10934/RM0001.COLLECT.147000


Uit het verhoor bleek al snel dat Louis Delavilette een verdachte op het oog had. Een jaar eerder had een zekere Joseph Gaillaert bij hem gewerkt: een knecht van 22 à 23 jaar oud, een mager figuur 'die alleen maar Vlaams sprak', en ontslagen was omdat hij wijn uit de kelder gestolen had. Na een dienst als soldaat woonde hij sinds kort opnieuw in de buurt van het huis van Delavilette, waar hij als wachter werk had gevonden. De dag voor het verhoor was de man bovendien - uit angst voor beschuldiging - gedeserteerd en weggevlucht naar Sluis. Om de zoektocht verder vooruit te kunnen helpen, meldde Delavilette tot slot nog dat de porte-manchette en de snuiter niet met zijn wapenschild getekend waren, maar enkel met het merkteken van de Rijsselse zilversmid die ze vervaardigd had.


Daags na het verhoor van jonkheer Delavilette werden nog drie andere getuigen verhoord. De eerste was Domin Plancke, een jongen van 16 jaar oud die verklaarde 'mest te rapen voor de kost.' Werk als mestraper was blijkbaar niet zijn enige inkomstenbron, want hij verklaarde dat hij de avond voordien vogelnesten aan het zoeken was op de vesten, toen hij plots onder een struik een samen geknoopte stoffen doek had gevond. Daarin trof hij tot zijn verrassing een zilveren porte-manchette aan. Toen hij deze aan zijn moeder, een palingverkoopster, toonde, besefte ze meteen dat het om gestolen waar ging. Bang dat ze van diefstal verdacht zou worden, ging ze - naar eigen zeggen - meteen naar de markt om publieklijk te verkondigen wat ze gevonden hadden en te informeren wie de eigenaar was. Dat velen wellicht op een minder eerzame manier zouden gehandeld hebben, maakte ze zelf duidelijk door in haar verklaring te benadrukken hoe omstaanders en buren haar aanraadden om het goed stilletjes thuis op te bergen.


Uiteindelijk kon een zilversmid op de markt het goed herkennen, waardoor haar gevraag werd om net als haar zoon ook te getuigen voor de schepenen. Een laatste getuigenis in dezelfde zaak kwam van de 22-jarige dienstmeid van jonkheer Delavilette, Helena genaamd. Zij bevestigde dat de stoffen doek waarmee het zilverwerk vastgeknoopt was inderdaad haar meester toebehoorde, en dat ze die normaal als tafelkleed gebruikte in de keuken.


Of de oud-knecht Joseph Gaillaert ook effectief de diefstal gepleegd had, en of Domin Plancke zo onschuldig was als hij zich voordeed, kan uit de bronnen moeilijk opgemaakt worden. En misschien doet dat er ook minder toe. Een minstens even interessante - en historisch belangrijker - vraag is niet zozeer wat precies gebeurd was, maar wel wat de verklaringen ons vertellen over de sociale relaties en ongelijkheden in een achttiende-eeuwse stad. De edelman die met argwaan zijn dienstpersoneel controleerde om zo zijn status, uitgedrukt in zilver, te beschermen. De pogingen van de jonge mestraper en zijn moeder om hun eerlijke manier van handelen te bewijzen, ook al ging dat tegen het advies van anderen in om de gevonden voorwerpen voor zichzelf te houden. De angst van de oud-knecht die prompt tot vluchten gedreven werd. En de dienstmeid wiens getuigenis over het tafellaken haar unieke vertrouwdheid met het reilen en zeilen van het adellijke huishouden toont. Op subtiele manieren geven elk van deze zaken veel weg over de sociale verhoudingen, spanningen en vooronderstellingen die in de complexe samenleving van het ancien régime bestonden. Daarin speelden eer en status een rol, maar ook bezit en rijkdom. Sommigen moesten mest rapen en vogelnesten zoeken, anderen konden zich drukmaken over zilveren kaarssnuiters.

Wat de getuitgenverklaringen tot een unieke bron maakt, is dat ze zo veel verschillende soorten mensen aan het woord laten. Een edelman, een dienstmeid, een palingverkoopster en een jeugdige mestraper. Vier heel verschillende sociale profielen, sommige geletterd, andere niet – wiens leven hier toevallig, door toedoen van een ontbrekende verdachte – samengeknoopt werd in de getuigenissen. Wie een inkijk wil vinden in de diverse en gepolariseerde sociale realiteit van de achttiende-eeuwse stad, hoeft niet verder te zoeken.

bottom of page