In de blogpost van twee weken geleden kwam de 18de-eeuwse gerechtelijke structuur aan bod. De Getuigenissen-blog van deze week gaat hier nog dieper op in. We lichten de procedure toe en plaatsen de verhoren van getuigen en verdachten in hun onstaanscontext. Hoewel er regionale verschillen, wegens de eigen styl crimineel per rechtbank, op te tekenen waren, liep de 18de-eeuwse strafrechtelijke procedure in grote lijnen gelijk in de Zuidelijke Nederlanden. We passen de procedure nu toe op de getuigenverhoren uit Brugge, maar het kader dat wordt geschetst, is ook van toepassing op 18de-eeuwse bronnen uit andere regio’s die later online zullen geplaatst worden.
Net zoals vandaag maakte men in de 18de eeuw ook het verschil tussen de burgerlijke (civiele) en de strafrechtelijke (criminele) rechtspraak. De burgerlijke rechtspraak behandelde onder meer schuldenkwesties, familiedisputen en contractbreuken. De partijen, eiser en verweerder, traden op als elkaars gelijken met gelijke wapens in het proces. In de strafrechtelijke procedure waren de partijen, de verdachte en de gerechtsofficier van toen, ongelijk en werd de verdachte onderworpen aan de strafrechtelijke procedure. De verdachte kon terecht staan voor diefstal, banbreuk, brandstichting, geweld, enz. Waar de straf in de burgerlijke rechtspraak vaak een boete was, kreeg de schuldige in de strafrechtspraak een gevangenis-, verbanning-, lijf- of doodstraf.
In de vroegmoderne strafrechtelijke procedure waren er 5 fasen te onderscheiden. Nadat de feiten waren vastgesteld, kon via het besluit van de gerechtsofficier, ook wel de schout genoemd, het vooronderzoek (fase 1), ook wel preparatoire informatie genoemd, starten. Twee schepenen gingen vervolgens ter plaatse. Ze rapporteerden over de plaats delict, lieten (een) eventuele verdachte(n) aanhouden en stelden indien nodig experts aan. Zo werd bij moord en letsels een chirurgijn, een heelmeester, aangesproken om het lichaam of de wonde te onderzoeken. Dit is ook de fase waarin de getuigen werden ondervraagd. Dit waren enerzijds getuigen die het criminele feit hadden waargenomen. Anderzijds ondervroegen de schepenen ook buurtbewoners of kennissen van het slachtoffer en de verdachte(n) over eventuele verdachte omstandigheden of het gedrag van de persoon in kwestie. De verhoren en de verslagen uit het vooronderzoek te Brugge kwamen vervolgens terecht in grote boeken die chronologisch werden opgesteld. De datum van de ondervraging werd genoteerd, als ook de namen van de aanwezige schepenen. Daarna volgde de naam van de getuige met bijkomende informatie, zoals afkomst, woonplaats, leeftijd en beroep. De moedertaal van de getuige bepaalde de taal van het verhoor (Nederlands of Frans). Een selectie van de getuigenverhoren uit dit vooronderzoek kunnen jullie online lezen en uittikken.
Na dit vooronderzoek trokken twee schepenen naar de gevangenis om de verdachte te ondervragen (fase 2). De gevangene diende te antwoorden op vooropgestelde vragen, ook wel tichten genoemd. Eerst kreeg de gevangene de vraag of zich te identificeren: wat was zijn of haar afkomst, waar woonde hij of zij en welk beroep oefende hij of zij uit? Vervolgens kregen verdachten vaak de vraag voorgeschoteld of ze wisten waarom ze zich in de gevangenis bevonden. Het gebeurde wel vaker dat de gevangene daarop het antwoord schuldig bleef. Daarna kreeg de verdachte de vragen één voor één voorgeschoteld. De vraagtechniek confronteerde de verdachte niet onmiddellijk met het criminele feit, maar polste bijvoorbeeld eerst naar wat de persoon in kwestie had gedaan en met wie op een bepaald tijdstip. De bedoeling van deze ondervraging was dan ook om een bekentenis af te dwingen. Soms werden verdachten meermaals verhoord. Ook hier werd de verdachte ondervraagd in zijn of haar moedertaal (Nederlands of Frans). De ondervragingen van de verdachten zijn ook bewaard voor de 18de-eeuwse schepenbank van Brugge. Deze bronnen bevinden zich ook in grote dikke boeken die, net zoals de getuigenverhoren, chronologisch zijn opgesteld en zich in het Rijksarchief te Brugge bevinden. Hierdoor zijn beide reeksen ook aan elkaar gelinkt. Het criminele feit werd in het ene boek verteld vanuit het perspectief van de getuige, in het andere boek kwam de verdachte aan het woord. Tot en met 1776 werd deze link niet expliciet gelegd. Na de hervorming van 1776 kregen de boeken een nieuwe lay-out en werd een koppeling gemaakt tussen beide reeksen door de paginanummers van de andere partij expliciet te vermelden. Uit deze reeks staan geen verhoren online.
Vaak hadden de schepenen al genoeg informatie verzameld om een vonnis (veroordeling of invrijheidstelling) te kunnen vellen. Toch kon er nog een uitgebreider onderzoek (fase 3) plaatsvinden. In deze fase konden verdachten en getuigen opnieuw verhoord worden. Bij sterke indicaties van schuld, maar nog geen bekentenis, kon de verdachte bloot gesteld worden aan tortuur (fase 4). Tortuur was op einde van de 18de eeuw nog een gebruikte, maar wel discutabele, manier om betekenissen af te dwingen. In 1784 werd bepaald dat tortuur nog mogelijk was, maar alleen maar na toestemming van de Geheime Raad. In 1787 kwam vervolgens het voorstel van keizer Joseph II om tortuur definitief af te schaffen. Deze bepaling werd echter niet lang gevolgd. De tortuur bleef dus bestaan tot 1796, toen de Fransen, die tortuur uiteindelijk afschaften, de Zuidelijke Nederlanden veroverden.
Als laatste was er het vonnis (fase 5). Een bekentenis, al dan niet met tortuur verkregen, en de aanwezigheid van twee betrouwbare getuigen die de criminele daad van de dader bevestigden, waren voldoende bewijs om een uitspraak op te baseren. De dader kreeg vervolgens een gevangenisstraf, kon verbannen worden, een lijfstraf ondergaan of het doodvonnis krijgen. Bij onvoldoende bewijs kon een verdachte ook vrijgesproken worden. Deze strafmaat kon in publiek uitgesproken worden, maar soms ook binnenskamers. Voor de 18de-eeuwse verhoren die op het Getuigenissenplatform staan, waaronder diefstal en gevallen van agressie, weten we vaak niet wat het oordeel van de schepenen-rechters was.
Wil jij op de eerste rij zitten om te ontdekken wat 18de-eeuwse getuigen te vertellen hebben over de criminele feiten van toen? Doe mee en help on om de Brugse bronnen uit te tikken en voor te bereiden voor wetenschappelijk onderzoek.
Ans Vervaeke (coördinator Getuigenissen)
Afbeelding: Felixarchief Antwerpen, Ancien Régime archief van de stad Antwerpen, Rechtspraak, Ondervragingen en getuigenverslagen, nr. V#107(1/2) (1768-1770).
Bronnen:
- Getuigenverhoren: RA Brugge, TBO 119, nrs. 622-710 (criminele informatiën)
- Ondervragingen verdachten: RA Brugge, TBO 119, nrs. 631-644 (criminele vervolgen)
Literatuur:
- Hofman, E., The Internalization of Man. Stigma, Criminal Justice and Self in the Southern Netherlands, 1750-1830, onuitgegeven doctoraatsverhandeling, Katholieke Universiteit Leuven, 2017.
- Mechant, M., Hoeren, pauwen ende ondeughende doghters. De levenslopen van vrouwen in de Brugse prostitutie (1750-1790), onuitgegeven doctoraatsverhandeling, Universiteit Gent, 2018.
- Monballyu, J., ‘Het onderscheid tussen de civiele en de criminele en de ordinaire en de extraordinaire strafrechtspleging in het Vlaamse recht van de 16de eeuw’, in: Diederiks, H.A., en Roodenburg, H.W., Misdaad, zoen en straf. Aspecten van de middeleeuwse strafrechtsgeschiedenis in de Nederlanden, Hilversum, 1991.
- Meewis, W., De vierschaar: de criminele rechtspraak in het Oude Antwerpen van de veertiende tot het einde van de achttiende eeuw, Kapellen, 1992.