top of page

'Ik was aan het werk toen…' – Getuigen en hun beroepen in achttiende-eeuws Brugge

Arbeid en arbeidsrelaties in een stedelijke context vormen een belangrijke onderzoekslijn binnen de onderzoeksgroep HOST (Historisch Onderzoek naar Stedelijke Transformatiepatronen), die het Getuigenissenproject coördineert. In de getuigenverklaringen en verhoren van verdachten uit criminele procesdossiers vinden we vaak heel wat interessante informatie hierover. Dr. Heidi Deneweth schreef er onderstaande blogpost over.

***

In een eerste fase van het Getuigenissenproject werden zo’n 3200 getuigenverklaringen uit Brugge en omgeving gedigitaliseerd, getranscribeerd en geannoteerd. Uit eerdere blogs bleek al dat dit zeer rijke bronnenmateriaal een uitstekende basis vormt voor verder onderzoek door historisch taalkundigen, cultuurhistorici, en sociaal-economische historici. Zo besprak Wouter Ryckbosch onlangs de ruimtelijke verspreiding van verschillende sociale groepen over de stedelijke ruimte en stelde hij vragen naar toenemende segregatie tussen sociale groepen, veranderingen in sociale cohesie en interactie tussen stadsbewoners.


Om dit verder uit te diepen richt onze onderzoeksgroep aan de Vrije Universiteit Brussel zich momenteel op beroepen. Zo blijken de getuigenissen bijzonder interessant om meer te weten te komen over de beroepsactiviteiten van getuigen en het economisch leven in de stad. Wie werkte? Welke beroepen oefenden mannen en vrouwen uit? En wie maakte beroepsmatig een grotere kans om getuige van misdrijven te zijn of als getuige opgeroepen te worden? Een eerste screening van getuigenissen uit de periode 1738-1758 biedt al enkele antwoorden op deze vragen.


Een groot deel van de bevolking werkte in de achttiende eeuw. Jongens begonnen al op vroege leeftijd een opleiding bij een ambachtsman, terwijl meisjes eerder als dienstmeid aan de slag gingen, of met hun ouders meewerkten in de textielsector, als spinster of kantwerkster bijvoorbeeld. Eenmaal volwassen waren het vooral de mannen die konden doorgroeien tot ambachtsmeester, al weten we dat vele vrouwen gewoon meewerkten met hun vader of man, de klanten bedienden en een deel van de administratie voor hun rekening namen. Andere vrouwen werkten in de dienstensector, als winkeliersters, kramers, onderwijzeressen, wasvrouwen, strijksters, schoonmaaksters, bier- of brandenwijnschenksters, koffie- of theeverkopers of ze bereidden warme maaltijden voor gasten. Oudere werknemers dienden noodgedwongen verder te werken omdat er geen pensioenvoorzieningen waren en slechts een minderheid op zijn oude dag kon rentenieren.


Volkstellingen en fiscale bronnen helpen ons om beroepen meer systematisch in beeld te brengen, zo ook de volkstelling van 1748. Op dat moment telde Brugge een kleine 29.000 inwoners, waarvan er 1754 in kloosters en godshuizen woonden. Ruim de helft van hen waren religieuzen en hun dienstpersoneel, maar zij boden ook onderdak aan 711 inwonenden die er gratis of tegen betaling mochten verblijven. Voor de overige huishoudens krijgen we voornamelijk beroepsinformatie over de huishoudhoofden, minder over echtgenoten, kinderen en andere inwonende familieleden, kennissen of (onder)huurders,…. Toch biedt de Brugse volkstelling ons via de huishoudhoofden een goede doorsnede van de beroepenstructuur in Brugge. Mannen werden automatisch als huishoudhoofd beschouwd, of ze nu gehuwd, weduwnaar of vrijgezel waren (4630 mannen). Getrouwde vrouwen waren nooit huishoudhoofd, die eer was aan hun man voorbehouden, maar weduwen (939) en alleenwonende ongehuwde vrouwen (506) waren dat wel. Opvallend is dat 49 procent van deze vrouwelijke huishoudhoofden geen beroep opgaf: slechts 38 edelvrouwen en 45 renteniersters leefden van hun eigen middelen. De overgrote meerderheid die geen beroep opgaf, was effectief werkloos of had in elk geval geen vast werk, was ziek, oud of had een beperking en was daardoor regelmatig aangewezen op armensteun, zeker als zij ook nog kinderen moesten onderhouden. Slechts 14 procent van de mannen werkte niet: 37 edellieden en 22 renteniers hadden geen bijkomend inkomen nodig; maar 607 mannen waren effectief (tijdelijk) werkloos, ziek of hadden een beperking. 430 van hen kwamen in aanmerking voor armensteun. Die relatief grote werkloosheid is te verklaren doordat Brugge in 1748 het dieptepunt van haar economische achteruitgang bereikte voordat de economische relance onder impuls van de Oostenrijkers daar verandering in bracht. Daarenboven werd de stad belegerd door Franse troepen, wat de economie evenmin ten goede kwam.


De getuigen die in de achttiende eeuw voor de Brugse schepenbank werden opgeroepen gaven hun identiteitsgegevens op: naam, geslacht, leeftijd, beroep, burgerlijke stand, ... Momenteel hebben we al beroepen van 891 getuigen geannoteerd, zowel mannen als vrouwen. Een boeiende vraag is welke type mensen werd opgeroepen als getuige. Was dat een dwarsdoorsnede van de samenleving of liepen bepaalde beroepsgroepen een hogere kans om getuige van een misdrijf te zijn?


Om dat te achterhalen plaatsen we de beroepen uit de getuigenissen naast die van de volkstelling van 1748. Een vaak gebruikte methode om beroepen te vergelijken is te werken met HISCO en HISCLASS, dat beroepen indeelt in grotere groepen op basis van verantwoordelijkheid, leiderschap, en ondernemerschap, de aard van het uitgevoerde werk (landbouw en visserij, productie, dienstensector) en de graad van scholing of ervaring.

We gebruiken hier een vereenvoudigde indeling om de beroepen uit de volkstelling te vergelijken met die uit de getuigenissen.

Zoals te verwachten was, zijn de getuigen vrij gelijkaardig verdeeld over de verschillende beroepsklassen, al zijn er enkele groepen die frequenter getuige van misdrijven waren of als getuige werden opgeroepen.


Het zal geen verbazing wekken dat vertegenwoordigers van de wet in grotere mate als getuige optraden. Het betreft hier officieren en kapiteins van de burgerwacht (groep 1), en militairen, hellebaardiers, en poort- en andere stadswachters (groep 2 en 4). Los van het feit dat zij hun beroep voornamelijk uitoefenden in de publieke ruimte en een hogere kans liepen om getuige te zijn van geweldsdelicten, was het ook hun job om feiten vast te stellen, tussenbeide te komen in schermutselingen of arrestaties te verrichten en hierover te getuigen.

Een lichte oververtegenwoordiging treffen we aan bij allerhande controleurs van dranken en voedingsmiddelen, tolbeambten en belastingontvangers (groep 2), mensen die vaak aan het werk waren op plaatsen waar diefstal en fraude meer courant waren, en die vanuit hun professionele achtergrond de nodige informatie konden verstrekken. Dit gold ook voor een derde groep getuigen: artsen, chirurgijns, vroedvrouwen en ziekenverzorgers in hospitalen (groepen 1 en 2). Zij waren het die de slachtoffers de eerste zorgen toedienden en konden getuigen over de aard van de verwondingen.


Zowel gewelds- als vermogensdelicten gebeurden frequent op plaatsen waar veel mensen samenkwamen (markten) of waar alcohol geschonken werd. Zo is er in de getuigenverklaringen een substantiële oververtegenwoordiging van herbergiers, kasteleins, waarden en brandewijnschenkers (groep 1). Als zaakvoerders van de locaties waar de feiten zich hadden afgespeeld, werden zij vaak opgeroepen als getuige. Hetzelfde gold voor marktkramers en winkeliers (groep 2), die ofwel potentiële getuigen waren of zelf het slachtoffer van een delict.


Dienstpersoneel (groep 4) woonde voornamelijk in bij andere huishoudens en vallen daardoor een beetje uit de statistieken van huishoudhoofden, maar zij waren wel één van de grootste beroepsgroepen in een stad als Brugge. Zowel dienstmeiden als knechten werden vaak opgeroepen om te getuigen over wie het huis had bezocht, wat zich rond het huis had afgespeeld en over voorwerpen die verdwenen waren.


Tot slot liepen mensen die in de buitenlucht werkten meer kans om passanten te observeren, discussies of schermutselingen waar te nemen. Dat gold met name voor bouwarbeiders zoals metselaars en timmerlieden (groepen 3 en 4), maar ook voor hoveniers (groepen 5 en 6) die werkten in de nog ruime groene zones in de rand van de stad.


In de komende maanden zullen we deze gegevens verder analyseren en het onderzoek uitbreiden naar de hele achttiende en negentiende eeuw. De getuigenissen bieden namelijk veel kwalitatieve informatie die we in andere bronnen nauwelijks vinden: wat waren mensen precies aan het doen op het moment van de feiten, hoe beschreven ze zelf hun werk en hun interacties met collega’s, op welke plaatsen oefenden ze hun job uit, aan welke risico’s waren ze blootgesteld,...?

***

Sinds 2019 transcribeerden we met de hulp van het brede publiek al bijna 10000 (!) pagina's getuigenverklaringen en verhoren van verdachten. Het getranscribeerde materiaal biedt ons een schat aan informatie over onze voorouders en het dagelijkse leven in het verleden. Zin om ook mee op ontdekking te gaan in het achttiende-eeuwse Brugge of Antwerpen? Neem dan zeker eens een kijkje op ons transcriptieplatform en ga aan de slag. Problemen? Stuur een mailtje naar getuigenissen@vub.be en we helpen je met plezier verder!


Afbeelding: Isaac Koedijk, Een chirurgijn verzorgt de voet van een patiënt, 1649-1650, Museum of Fine Arts, Boston

bottom of page