Met dank aan alle vrijwilligers hebben we deze week de kaap van 1000 uitgeschreven teksten bereikt! Langzaam maar zeker krijgen we een ongeziene inkijk in de fascinerende wereld van de 18de en 19de eeuw. Maar ook in de minder fraaie kanten ervan. Maandagmiddag 10 juni 2019 voerde een vrijwilliger de 1000ste tekst van het project in. Het levert meteen een treffende illustratie op van het rijke potentieel van deze bronnen.
Ondanks de ogenschijnlijke luchtigheid waarmee de dertienjarige Hélène Dobly haar verhoor aflegde, laat haar getuigenis een wrang gevoel na. In december 1880 werd deze Brugse scholierster immers misbruikt door Juliaan Rotsaert.
“… den zondag nadien binst den dag, gedurende de afwezigheid van zyne vrouw, heeft Rotsaert nogmaals zelven aanslag op my begaen.”
Om wat bij te verdienen, werkte Dobly om de twee weken op zondag bij de vrouw van Rotsaert, een strijkster. Wanneer de echtgenote van huis was, zag Rotsaert blijkbaar zijn kans schoon. Dat Rotsaert zich voor zijn daden moest verantwoorden voor de correctionele rechtbank, is betekenisvol. Ook vandaag nog is het allesbehalve evident dat slachtoffers van misbruik de weg naar de rechtbank vinden. Historici wezen er reeds op dat in de 18de en 19de eeuw slachtoffers van verkrachting steeds vaker gehoor en erkenning kregen. Voordien was dat vaak anders, en werden seksuele vergrijpen op veel plaatsen gezien als een soort eigendomsconflict tussen mannen; niet als een misdrijf tegen een vrouw. Vrouwen die toch een klacht wilden indienen, moesten daarvoor harde bewijzen leveren. Bovendien gaven de rechters de man in kwestie vaak het voordeel van de twijfel, waardoor het zelden tot een veroordeling kwam (Van der Heyden, 2016; Walker, 2013; Herman, 2001). Dat wil niet zeggen dat Hélène meteen naar de rechtbank stapte: in tegendeel, aanvankelijk sprak ze er met niemand over, trachtte ze Juliaan te vermijden, en werd ze door hem onder druk gezet om over het gebeurde te zwijgen. In veel gelijkaardige gevallen kwam dit type misdrijf nooit aan het licht. (Herman, 2001; Dupont-Bouchat, 1998) Het was Hélène’s vader Sebastien die uiteindelijk de waarheid kon achterhalen en klacht indiende bij de lokale commissaris. Misschien had Sebastien als gewezen politieagent een minder grote drempel om juridische stappen te zetten dan anderen? Hoe dan ook zien we correctionele rechtbank te Brugge tussen 1860 en 1890 een stijging van het aantal zaken over de schending van de eerbaarheid van minderjarigen. Aanpassingen in de strafwet en een groeiende maatschappelijke belangstelling voor de sociale positie van het kind kunnen deze verandering mogelijks verklaren. (Herman, 2001; Dupont-Bouchat, 1998; Le Clercq, 1999)
De getuigenis van Hélène legt veel nadruk op het letterlijk herhalen van de beledigingen die de echtgenote van Juliaan Rotsaert haar publiekelijk naar het hoofd slingerde. De feiten kwamen aan het licht nadat deze Hélène voor de tweede maal had uitgescholden voor rosse, smeerlap en stinker. Na de eerste maal had haar vader haar verboden nog bij de Rotsaerts te gaan werken. De vrouw had daarop geprobeerd Hélène te overhalen terug te komen werken, wat ze dan ook gedaan had. Maar ook daarna vergreep Juliaan Rotsaert zich nog verschillende keren aan haar. Zijn echtgenote was wellicht op de hoogte, en nadat ze Hélène samen met andere meisjes uit de buurt op straat ‘moedertje’ had horen spelen, schold ze haar opnieuw in het openbaar uit. Reputatie was belangrijk voor iemands positie in de buurt. Een belediging liet men dan ook niet zomaar over zijn of haar kant gaan. Uit het relaas van Hélène’s vader blijkt dat beide partijen inderdaad buren waren: hun huizen waren immers slechts vijfentwintig meter uit elkaar gelegen. Dergelijke publiek geuite blamages tussen buren verstoorden niet alleen de goede burenrelatie, maar konden ook de toekomstperspectieven van Hélène beperken (Vrints, 2011; Lis en Soly, 1993). De reactie van vader en dochter was dan ook fel.
Hélèné verklaarde dat Juliaan telkens beschonken was wanneer hij haar aanrandde. Historici nemen doorgaans aan dat tot in de 18de eeuw dronkenschap vrij algemeen aanvaard werd. Alcoholgebruik speelde een belangrijke rol in het aanknopen en behouden van sociale relaties – bijvoorbeeld onder buren, vrienden, beroepsgenoten, of zakenpartners. Vanaf de late 18de eeuw en doorheen de 19de eeuw kwam echter een anti-alcoholbeweging op die dronkenschap steeds meer beschouwde als een maatschappelijk probleem (Vrints, 2011; Tollet, 2018; Van Dijck en Vrints, 2011). Vond Hélène het vermelden van Juliaan’s beschonken toestand relevant omdat het een verzwarende omstandigheid vormde – of om de geloofwaardigheid van haar getuigenis kracht bij te zetten?
Hoewel niet de essentie van de zaak, levert de getuigenis van Hélène Dobly ook interessante bijkomstige informatie. Dat Hélène als 13-jarige scholierster bijkluste voor 15 tot 20 centiemen per dag, bijvoorbeeld. Beroepstellingen uit de 19de eeuw leren ons weliswaar heel wat over de belangrijkste economische activiteit van mannen, maar over kinderarbeid en over de bijverdiensten van veel vrouwen, zwijgen ze doorgaans in alle talen. De getuigenissen in deze zaak leggen een wereld bloot van vrouwen en kinderen die veel meer economisch actief waren dan officiële bronnen voor de 19de eeuw laten uitschijnen. Het is daarbij opvallend dat het werk van Hélène haar weinig meer dan wat ‘drinkgeld’ opleverde. Ze verdiende ongeveer 15 tot 20 centimen per zondag. Ter vergelijking: een mannelijk, geschoold arbeider verdiende in deze jaren ongeveer 4 franken per dag, wat 20 maal meer was (Scholliers, 1995). Misschien leverde haar zondagse job haar, naast haar opleiding, wat werkervaring binnen de textielsector op.
Het verhoor van Dobly is in de eerste plaats het gevolg van een trieste en zelfs schokkende zaak. Maar de leefwereld, de sociale relaties en de gevoeligheden van anderhalve eeuw geleden komen in dit ene verhoor van Hélène Dobly ook op een unieke manier aan bod. We zien welke spelletjes tienermeisjes op straat speelden, hoe buurtrelaties werkten, en we lezen zelfs welke gesprekken twee dertienjarige meisjes onderweg naar school met elkaar hadden. We verkrijgen waardevolle informatie over het belang van een goede naam, over de toegang van kwetsbare slachtoffers tot justitie, en over kinder- en vrouwenarbeid in de Brugse economie. Deze 1000ste transcriptie is een droevig maar mooi voorbeeld van de verklaringen die Getuigenissen verzamelt en wil gebruiken om onze kennis van zowel de 18de als de 19de eeuw te vergroten.
Archiefreferentie: RABrugge_EAC_1764_646_G2
Afbeelding: De strijkster, Christina Chalon, 1758-1808. Bron: Collectie Rijksmuseum Amsterdam.
Literatuurtips:
- Dupont-Bouchat, M-S., ‘L’enfance violentée’, in : Sociétés & Représentations, 1 (1998), 6, pp. 153-178.
- Hermans, S., Seksueel geweld in Vlaanderen 1810-1900. Een bijdrage tot de studie van de geschiedenis van het rechtswezen en de seksuele mentaliteit in de 19de eeuw, Onuitgegeven licentiaatsverhandeling, Universiteit Gent, 2001.
- Le Clercq, G., ‘Les perceptions des violences sexuelles commises sur enfants en Belgique (1830-1867) : construction juridique, pratique répressive et réactions sociales’, in : Revue d’histoire de l’enfance « irrégulière », (1999), 2, pp. 71-95.
- Scholliers, P., ‘A Century of Real Industrial Wages in Belgium, 1840-1939’, in: P. Scholliers and V. Zamagni (eds.), Labour's Reward, Aldershot, 1995.
- Tollet, A., ‘Conflictueus genot en botsende beelden. Hoe de biercultuur in Vlaams-Brabant vorm kreeg in de periode 1880-1940’, in: Tijd-Schrift. Heemkunde en lokaal-erfgoedpraktijk in Vlaanderen, 8 (2018), 2, pp. 27-45.
- Van der Heijden, M., Women and crime in early modern Holland, Leiden, Brill, 2016.
- Van Dijck, M., en Vrints, A., ‘De kroeg als bron van alle kwaad? Percepties van het openbaar lokaal in Antwerpen, 1350-1950’, in: E. Aerts, P. Daeleman en D. De Keukeleire (eds.), Antwerpen bierstad. Acht eeuwen biercultuur, Pandora Publishers, 2011, pp. 178-186.
- Vrints, A., Het theater van de straat : publiek geweld in Antwerpen tijdens de eerste helft van de twintigste eeuw, Amsterdam, Amsterdam University Press, 2011.
- Walker, G., ‘Rape, acquittal and culpability in popular crime reports in England, c. 1670-c.1750’, in: Past & Present, 220 (2013), pp. 115-142.