top of page

Een moordlustige dienstmeid in Beernem

‘Heel wat overlijdens blijven onopgemerkt’, zo kopten verschillende Vlaamse kranten onlangs. Naar schatting één op drie zaken van moord of doodslag in ons land worden officieel gecatalogeerd als natuurlijke overlijdens. Bij heel wat van deze onontdekte misdrijven blijkt er gif in het spel te zijn. Dat gifmoorden van alle tijden zijn, bewijst de ophefmakende zaak waarvoor enkele schepenen van het Brugse Vrije in maart 1730 zich naar Beernem begaven. Daar waren in het huis van Franciscus Bariseele, de koster van de parochie, op nauwelijks enkele weken tijd maar liefst zes gezinsleden in verdachte omstandigheden gestorven. Het was allemaal begonnen op 8 februari, toen zijn dertienjarige dochter Anna Maria plots zwaar ziek werd, waarbij ze veelvuldig moest braken. Ondanks alle goede zorgen overleed het meisje op 19 februari. Nog geen tien dagen later begon een andere dochter van het gezin te 'walghen, over [te] gheven, ende af [te] gaen’, waarop ze 'naer vier daeghen excessieve tormenten gheleden hebbende, opden vierden deser maent maerte is overleden’, amper een dag later gevolgd door haar jongste zusje Catharina Magdalena. De inderhaast toegesnelde chirurgijn stond voor een raadsel. Ondertussen werd ook de inwonende koewachter ziek en zou ook hij na enkele dagen overlijden. Op 11 maart was het de beurt aan Bariseeles echtgenote Marie Van den Bon, die twee dagen later bij haar betreurde kinderen in het koor van de kerk zou worden bijgezet. Het nieuws over de opeenvolgende mysterieuze overlijdens in Beernem deed al snel de ronde. Waarde er ‘eene besmettelycke sieckte [rond] in het selve huys’ of was er toch meer aan de hand? Om hierover uitsluitsel te kunnen geven, gaven de wethouders van Beernem het bevel om de lichamen van de koewachter en Van den Bon aan een lijkschouwing te onderwerpen. Tot hun grote ontsteltenis stelden de opgevorderde chirurgijns vast dat de maag van beide overledenen ernstig aangetast was door gangreen als gevolg van de inname van een ‘corrosive stoffe’.


Toen het zevenjarige zoontje van de koster op 15 maart dan ook nog eens zwaar ziek werd op school en enkele dagen later na een pijnlijke doodsstrijd stierf, begon het de koster en de wethouders te dagen dat iemand moedwillig het hele gezin aan het vergiftigen was. Dat vermoeden werd bevestigd toen Bariseele enkele dagen later te horen kreeg dat er in februari bij enkele Brugse apothekers in zijn naam gevraagd zou zijn geweest naar 'regaal' of ‘rattenkruit', een giftige stof die wij vandaag kennen als arsenicum. Ineens herinnerde de Beernemse koster zich een gesprek dat hij enkele weken eerder toevallig had gevoerd met de pastoor van het naburige Assebroek. Die had hem een vreemd verhaal verteld van een onbekende vrouw, die zich aan de pastorie had gemeld, zich uitgevende voor de meid van de burgemeester van Beernem. De dame in kwestie beweerde dat haar meester haar had gestuurd om een briefje, waarmee ze bij de apotheker om rattenkruit kon gaan, naar eigen zeggen om de koeien te behandelen tegen luizen. Hoewel de pastoor aanvankelijk enige argwaan koesterde, had hij het gevraagde briefje uiteindelijk toch gegeven. De onbekende jongeman die van een kale reis was thuisgekomen toen hij in Brugge om het vergif ging, bleek een zekere Jacob Hoorneweder te zijn, de broer van Willemijn, de dienstmeid van het gezin Bariseele. Diezelfde dag nog riep de koster de meid bij hem en confronteerde haar met de feiten. Ze ontkende aanvankelijk in alle toonaarden dat ze ook maar iets te maken had met de mysterieuze overlijdens.


Een dag later werd Jacob Hoorneweder aangehouden en overgebracht naar de gevangenis in Brugge, om daar te worden ondervraagd door de schepenen van het Vrije. Hij vertelde hoe zijn zuster hem op 6 februari had gevraagd om bij de Brugse apotheker De Bergh rattenkruit voor haar meester te kopen. Dat liep niet van een leien dakje, want Jacob wist te vertellen ‘dat De Bergh heeft gheseyt waer het saecke dat Bariseele een briefken hadde medegheven dat het selve ratte cruydt voor hem was, dat hy gheene difficulteyt en soude maken het selve te gheven’, maar bij gebrek hieraan kreeg hij het niet mee. Willemijn had hier rekening mee gehouden door haar broer te zeggen dat hij in dat geval een bevriende schoenlapper erom moest sturen. Ook die kwam echter van een kale reis terug, zodat Jacob met lege handen terugkeerde naar Beernem, waar hij zijn zuster op de hoogte bracht. Later bleek dat zijzelf eerder die dag in Brugge was geweest en, door een toevallige voorbijgangster erom te sturen, op haar beurt tevergeefs had getracht rattenkruit te kopen in enkele apotheken.

Met de hulp van de nietsvermoedende pastoor van Assebroek had ze dan toch uiteindelijk het nodige voorschrift verkregen en op 8 februari bij apotheker Blondeel op de hoek van de Eekhoutstraat voor vier stuivers regaal gekocht.


Toen ze besefte dat haar broer haar zonder te weten aan de galg had gepraat, zag de wanhopige dienstmeid maar één uitweg en trachtte ze zichzelf van het leven te beroven door zelf rattenkruit in te nemen. De ingenomen dosis bleek echter niet voldoende en wat volgde was een dagenlange pijnlijke doodstrijd, die de schepenen van het Vrije niet weerhield om de gifmengster op haar ziekbed verschillende keren te ondervragen. Willemijn bleef in eerste instantie alles wat haar ten laste werd gelegd staalhard ontkennen. Op de beschuldiging dat de zes slachtoffers door haar waren vergiftigd, antwoordde ze laconiek ‘dat sij niet en weet waer van sij zijn ghestorven, dat sij onsen Lieven Heere niet en is’.


Nadat ze door meerdere getuigen formeel was herkend als de vrouw die de pastoor van Assebroek om de tuin had geleid en die in Brugge op zoek was gegaan naar het rattenkruit, kon de meid niet anders dan toegeven dat ze dit daadwerkelijk had gekocht, al beweerde ze dat ze het later op straat had gesmeten en niets te maken had met de vergiftigingen. Over het restant poeder dat in haar bed was gevonden, kon ze geen zinnige verklaring geven. Kort erna blies Willemijn haar laatste adem uit. Omdat ze zichzelf van het leven had beroofd en dit in het Ancien Regime werd beschouwd als een criminele daad (zie hierover ook onze blogpost over het incident in de Brugse gevangenis), beslisten de schepenen dat het stoffelijk overschot van de gifmengster ‘met het aenghesight nederwaerts' naar een schavot voor het Landhuis van het Vrije moest worden gesleept en daar ‘gheleyt te worden op een dweers cruys ende met eene yseren handtboom te ontfangen een slagh op elck lidt vande aermen ende beenen’. Vervolgens werd haar lichaam verbrand en de as uitgestrooid op het Galgenveld.


Wat het precieze motief van de dienstmeid was geweest om plots de halve familie uit te weg te ruimen, bleef onduidelijk, al verklaarde Franciscus Bariseele tegenover de schepenen dat hij vermoedde dat Willemijn vreesde om ontslagen te worden, nu de oudste dochter van het gezin stilaan groot genoeg werd om voor de kinderen en het huishouden te zorgen. Twee maanden voor de feiten had ze die vrees trouwens expliciet tegenover hem uitgesproken. Ook had de koster de meid onlangs aangesproken op het feit dat hij haar ervan verdacht van hem te stelen en dat hij ernstig overwoog om haar binnenkort het huis uit te zetten. Bariseele zelf nam snel de draad van het gewone leven weer op. Amper negen maanden na de dramatische gebeurtenissen trouwde hij in Lapscheure met een zekere Johanna Theresia Coene, met wie hij de daaropvolgende jaren nog vier kinderen zou krijgen.


***


Benieuwd naar welke boeiende zaken de schepenen van het Brugse Vrije in de achttiende eeuw nog zoal behandelden? Of gaat jouw voorkeur eerder uit naar criminaliteit in Antwerpen op het einde van het Ancien Regime? Neem dan zeker eens een kijkje op ons nieuwe transcriptieplatform, waag je zelf aan één van de teksten om te transcriberen en draag zo jouw steentje bij tot ons burgerwetenschappelijk project! Opgelet, registratie voor het platform kan voorlopig alleen via onze website. Lukt het toch niet? Stuur dan een mailtje naar Getuigenissen@vub.be en we helpen je met plezier verder!


Bron: Rijksarchief Brugge, Brugse Vrije, registers, nr. 17015 Afbeelding: Interieur van het laboratorium van de apotheek het 'Stoockhuys', Johannes Jelgerhuis, 1818, Rijksmuseum, Amsterdam Beknopte literatuurlijst Elwin Hofman ‘Zelfmoord als misdaad’, https://cultuurgeschiedenis.be/zelfmoord-als-misdaad/, 2014 [geraadpleegd op 6 mei 2022] Jos Monballyu, ‘De decriminalisering van zelfdoding in de Oostenrijkse Nederlanden’, Belgisch Tijdschrift voor Filologie en Geschiedenis, 78 (2000), 445-469


Troels Ussing, 'Arsenicum maakte van huisvrouwen kille seriemoordenaars', https://historianet.nl/misdaad/arsenicum-maakte-van-huisvrouwen-kille-seriemoordenaars [geraadpleegd op 6 mei 2022]


Germain Vandepitte, 'Rechtspraak in het Brugse Vrije (Het Monster van Beernem)', Rond de Poldertorens, 4 (1976), 157-180 voor een uitvoerige analyse van de zaak


bottom of page