top of page

Een echtelijke ruzie met dramatische gevolgen

Valentijnsdag vandaag, een hoogdag voor verliefde koppeltjes. Erg romantisch ging het er echter niet aan toe in Brugge op zondag 4 juni 1730 tussen de hoogzwangere Johanna Valentijn (!) en haar man Pieter Wijtstraete. Op aansporen van een buurvrouw trok Valentijn ’s avonds naar herberg ‘Den Engel’, waar Wijtstraete op dat moment stevig beschonken in de keuken zat. Daar had ze hem vanuit de gang toegeroepen ‘Pieter comt een keer naer huijs daer is jemant om u te spreken’ en toen hij vroeg wie, voegde ze eraan toe ‘comt naer huijs ghij sult het sien’. Dat antwoord beviel haar man duidelijk niet, want daarop had hij haar naar eigen zeggen zodanig hard tegen haar hoofd geslagen, dat ze tegen de deurstijl was gesmakt. De waardin, die al dit tumult onder haar dak duidelijk niet kon smaken, had Valentijn daarop toegebeten ‘ghij canaillie gaet uijt mijn huijs, gij en moet hier geen ramour maecken’, terwijl de waard er een schepje bovenop deed door Wijtstraete aan te moedigen zijn vrouw nog een stevig pak rammel erbovenop te geven. Pieter was daarop naar huis vertrokken, op de voet gevolgd door Johanna. Die bleek nog niet volledig bekomen van de slag van haar man en zette zich daarom even op een bankje voor de herberg, tot groot ongenoegen van de waard, die op zijn beurt de vrouw een oorveeg verkocht.

Eenmaal thuis aangekomen verzoende het koppel zich met elkaar en beloofde Pieter plechtig haar voortaan ‘niet meer te sullen slaen’. De banale ruzie kreeg echter nog een dramatisch staartje toen Johanna enkele weken later na ruim zeven maanden een doodgeboren zoontje baarde. Dat de inderhaast toegesnelde vroedvrouw er naar eigen zeggen nog in slaagde de nooddoop toe te dienen, was een schrale troost. Voor de treurende moeder stond het buiten kijf dat de slagen, die ze in de herberg had moeten incasseren, tot de dood van haar kind hadden geleid, aangezien ze ‘tsijdert de gegeven slaghen pijne gehadt heeft […] inde lenders ende buijck’. Toch vergoelijkte ze enigszins het gedrag van haar man, door tegenover de Brugse schepenen duidelijk te stellen dat hij op het moment van de feiten dronken was, want ‘andersints tselve niet en soude hebben gedaen’. Het lijkt er ook op dat ze in haar verklaring de rammeling van haar echtgenoot sterk minimaliseerde, want een toevallige passant beweerde later dat Pieter ‘syne huysvrauwe met gewelt gestooten heeft uuyt de deure ende vande trappen vande selve herberghe, waerdoore sij met haere zijde gevallen is jegens den banck’.

***

Benieuwd naar welke boeiende zaken de Brugse schepenbank in de achttiende eeuw nog zoal behandelde? Neem een kijkje op ons platform, waag je zelf aan één van de achttiende-eeuwse transcripties en draag zo jouw steentje bij tot ons burgerwetenschappelijk project!


Bron: Rijksarchief Brugge, TBO 119, nr. 699.


Afbeelding: Herbergscène met zwangere gastvrouw, Jan Steen, ca. 1670, Philadelphia Museum of Art.

bottom of page