top of page

De hond van de dokter van Dudzele

Getuigenverklaringen laten historici, sociologen, antropologen,… toe om – onder meer – sociale relaties tussen groepen en individuen in het verleden te bestuderen. Daarbij ging de aandacht tot voor kort haast exclusief uit naar mensen. Binnen deze ‘antropocentrische’ historiografie was er weinig aandacht voor dieren. Die waren er uiteraard vroeger ook wel, maar ze werden beschouwd als objecten in de marge, zonder een eigen verhaal. In de laatste decennia is hier echter verandering in gekomen, in die mate zelfs dat er als het ware sprake is van een ware animal turn in de geschiedschrijving, aldus de Amerikaanse wetenschapshistorica Harriet Rivo in 2007. Ook historici uit de Lage Landen hebben hierover recent heel wat geschreven, gaande van de relatie tussen mens en kat in het Ancien Regime, over kanarieliefhebberij in de achttiende eeuw tot zelfs de Nederlandse melkkoe in de eigentijdse periode! In de Brugse getuigenissen vinden we hier en daar enkele dieren terug. Denk bijvoorbeeld maar aan de onfortuinlijke paarden, die betrokken waren bij het incident op de steenweg tussen Sint-Andries en Varsenare, een verhaal dat je kon lezen bij de transcriptie van onze 5000ste getuigenis.


Dat de relatie tussen mens en dier niet altijd even harmonieus verliep, bleek uit wat er zich in 1880 in Dudzele afspeelde. Daar liep de dertienjarige Constant Lefief op een dag op straat met een vriend, toen plots de hond van dokter Charles Deschuytter zonder enige aanleiding op de jongen kwam afgestormd en hem in zijn achterwerk beet. Huilend liep hij naar huis en vertelde zijn moeder Virginie wat er was gebeurd. Die besloot het daarbij niet te laten en nam haar zoon mee naar de dokterswoning, waar ze verhaal ging halen bij Deschuytter. De dokter ontkende aanvankelijk in alle toonaarden dat de verwondingen het gevolg waren van een hondenbeet, maar toen de verongelijkte vrouw vervolgens naar de politie trok om klacht in te dienen, was hij haar achterna gelopen en had haar 25 frank geboden om niet al te veel ruchtbaarheid aan de zaak te geven. Uiteindelijk kreeg het gezin zelfs 30 frank van hem toegestoken. Later zou Deschuytter tijdens zijn ondervraging beweren dat Constant iets naar de hond had geworpen, waardoor deze ‘daardoor opgehitst zynde, heeft […] over de gracht gesprongen’ en zijn tanden in de billen van de jongen had gezet. De zogenaamde schadevergoeding had hij gegeven uit medelijden met de armoedige toestand van de familie en moest dus zeker niet als een schuldbekentenis van zijn kant worden geïnterpreteerd. Het bleek trouwens niet de eerste keer te zijn dat het beest de kinderen van het gezin Defief had aangevallen, want in haar getuigenverklaring wist Virginie te vertellen hoe dezelfde hond een jaar eerder ‘de vest in het midden [had] gescheurd van twee myner jongens’.


Het incident kwam ook schepen Pieter Maenhoudt ter ore. Hij had de dokter eerder er al op gewezen ‘dat hy zynen hond moest aan een ketting binden of te wel goed muilbanden’ en herhaalde dit toen hij hoorde wat de onfortuinlijke Constant was overkomen. Zijn waarschuwing viel in dovemansoren, want enkele maanden later herhaalde de geschiedenis zich toen de zeventienjarige Nathalie Winthein op 15 juli in de late namiddag in de dreef achter de dokterswoning wandelde en de hond haar daar te lijf ging.

Daarbij gaf hij haar een stevige knauw in haar vinger, waardoor ze twee weken arbeidsongeschikt was. Veel groter waren echter de psychologische gevolgen van de aanval, want, zo gaf ze drie weken na de feiten te kennen ‘zelfs tot nu toe ben ik nog niet geheel bekwaam van te werken, ik heb nog gedurig den schrik in het hert’. Deschuytter verklaarde dat hij op de dag van feiten niet thuis was en de meid de hond had uitgelaten, hoewel hij haar dat uitdrukkelijk had verboden. Ook hier probeerden beide partijen de zaak aanvankelijk in der minne te regelen, maar werd er uiteindelijk toch klacht neergelegd. Dat de dokter zijn les duidelijk niet had geleerd, werd nogmaals duidelijk toen de twee rijkswachters, die belast waren met het voeren van het onderzoek, hem thuis kwamen opzoeken en daarbij moesten vaststellen dat de hond nog steeds zonder muilband rondliep.


Bron: Rijksarchief Brugge, EAC, nr. 1785


Afbeelding: Twee honden bij een hok, Conradijn Cunaeus, 1838-1895, Rijksmuseum Amsterdam


Beknopte literatuurlijst

Erik Aerts, ‘Felix als huisdier of ondier? De relatie tussen mens en kat in middeleeuwen en nieuwe tijd’, Tijdschrift voor Geschiedenis, 125 (2012), 488-503


Raymond Van Uytven, De papegaai van de paus. Mens en dier in de Middeleeuwen, Leuven, 2003


Tom De Roo, ‘Kanarieliefhebberij in de achttiende eeuw - op het kruispunt van wetenschap en vrije tijd?’, De Achttiende Eeuw, 41 (2009), 104-135


Bert Theunissen, ‘De Fries-Hollandse zwartbonte in de twintigste eeuw. Van melkspecialiste naar dubbeldoelkoe en weer terug’, Tijdschrift voor Geschiedenis, 125 (2012), 537-551

bottom of page